NOA assessment oefenen
Moet je capaciteitentests van NOA doen als onderdeel van een selectie- of ontwikkelassessment? Afhankelijk van je opleidingsniveau kun je dan de MCT-H of MCT-M krijgen. Dit is respectievelijk de Multiculturele Capaciteiten Test Hoger niveau of Middelbaar niveau.
De MCT-H en MCT-M van NOA hebben onderdelen die verminderd vatbaar zijn voor culturele verschillen. De talige onderdelen uit deze testbatterijen zijn dat echter niet.
Je kunt je uitstekend voorbereiden op NOA tests voor een assessment met het NOA voorbereidingspakket van 123test! Hieronder zie je welke onderdelen van NOA overeenkomen met de onderdelen in het NOA voorbereidingspakket als voorbereiding voor de MCT-H en MCT-M.
Welke onderdelen van de MCT-H / MCT-M zet NOA in?
Onderdelen bij NOA | Oefenadvies
NOA voorbereidingspakket
|
---|---|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
NOA voorbereidingspakket van 123test
Dit pakket is gegarandeerd gemaakt door testontwikkelaars die ook voor grote testuitgevers hebben gewerkt. Het pakket is zeer compleet en tests zijn relevant in zowel logica als moeilijkheidsniveau. Je krijgt heldere uitleg en leert de juiste oplosstrategieën.
Analogieën
Analogieën
Met Analogieën test je je verbale intelligentie: hoe goed zie jij relaties tussen woorden?
Het is geen taaltest, al helpt het wel als je een goed taalgevoel en een grote woordenschat hebt.
Een test bestaat meestal uit 30 tot 40 opgaven.
Vooral bij analogieën is het belangrijk om steeds te blijven oefenen. Daarmee ontwikkel je namelijk je gevoel voor de verschillende soorten relaties die gebruikt worden in deze testen.
Wat is een analogie?
Een analogie is een relatie tussen woorden. Of anders gezegd: hoe verhouden de woorden zich tot elkaar? In de test moet jij die relatie (of: verhouding) gaan ontdekken. Als je de relatie hebt ontdekt weet je ook hoe je de oplossing kunt vinden.
Verhoudingen tussen woorden kun je een beetje vergelijken met rekensommen. Het kan je bij deze testen soms helpen om er een rekensom van te maken.
Voorbeelden van Analogieën
Voorbeeld 1: deel – geheel
Bos staat tot boom als kudde staat tot geit.
Voorbeeld 2: kruisen
Bij deze opgaven kun je woorden omwisselen of kruisen. Na het kruisen krijg je een andere analogie of verhouding, maar het is nog steeds logisch.
Stuur staat tot fiets als roer staat tot boot.
Door te kruisen, krijg je de volgende analogie:
Stuur staat tot roer als fiets staat tot boot.
Aan de linkerkant staan nu de stuurmiddelen en aan de rechterkant de vervoermiddelen. Bij zo’n kruising is het lastiger om de oplossing te vinden. Wanneer je nit snel de relatie ontdekt, kijk dan of je een kruising ziet.
Relaties die gebruikt worden bij analogieën
Tegenstellingen
Heet-koud; klein-groot; oud-nieuw; snel-langzaam.
Gradaties
Groter dan; kleiner dan; toename en afname; langer-korter; dikker-dunner; van weinig naar veel.
Deel/geheel
Bij deze relaties helpt het als je voor jezelf zinnen gebruikt om de vraag op te lossen (‘oplossingszinnen’). Bijvoorbeeld: ‘xx is een onderdeel van yy’ of ‘AA hoort bij BB’.
Synoniemen
Een andere term voor hetzelfde woord. Een grote woordenschat kan je vooral bij deze relaties erg helpen. Als je een woord niet kent dan is het namelijk erg lastig om de juiste relatie te achterhalen. Zoek daarom voortaan de betekenis op van woorden die je niet kent, ook al begrijp je ze ongeveer uit de context.
Functies
Wordt gebruikt door; wordt gemaakt door; wordt vervaardigd in; heeft als taak/ doel om.
Eigenschappen/kenmerken
De meest gebruikte zijn: hard-zacht; rond-vierkant; goed-slecht; glad-ruw; waardevol-goedkoop; massief-hol; scherp-bot.
Causale relaties
Wordt veroorzaakt door; is het gevolg van; leidt tot; is ontstaan uit.
Tips voor het oplossen van Analogieën
De oplossingszin
Gebruik een oplossingszin om de relatie te ontdekken. Bijvoorbeeld: ‘Zoals een schilder met een kwast een doek schildert, zo gebruikt een timmerman een hamer’.
Vermijd associatief redeneren
Hoe verleidelijk het ook is om woorden te koppelen die in het dagelijks leven goed bij elkaar passen (appel en sap), het gaat om de relatie tussen woorden.
Vergeet de kruising niet
Een gekruiste analogie is lastig te ontdekken omdat de relaties niet makkelijk te herkennen zijn. Ook helpt hierbij de oplossingszin niet.
Maak gebruik van de grammatica
Als je links en rechts dezelfde relatie moet vinden, kijk dan ook eens naar de grammatica. Vaak worden bij een analogie werkwoorden en zelfstandige naamwoorden gebruikt.
Zorg dat je alle relaties kent
Behalve de relaties die op deze pagina genoemd zijn, zijn er nog meer. Leer ze allemaal uit je hoofd. Schrijf ze op en leg ze op je bureau. Hoe sneller je de relaties ziet, des te beter. Zo houd je meer tijd over voor de moeilijkste analogieën.
Verander je perspectief
Doordat de analogie als een zin wordt weer gegeven gaat je brein er al snel heel creatief een logische zin van maken. Hierdoor verlies je uit het oog dat het alleen om de relatie tussen woorden gaat. Kijk daarom vanuit een ander perspectief naar de zin.
Oefening baart kunst!
Bij elke capaciteitentest is het verhogen van je snelheid essentieel om een hogere score te halen. Als je minder tijd kwijt bent aan de standaard relaties tussen woorden, dan heb je meer tijd om de lastige opgaven te beantwoorden. Het is daarom erg belangrijk om te oefenen.
Als je oefent kan je score hoger worden. Jouw jouw kans op het krijgen van die felbegeerde baan wordt daarmee ook groter.
Omdat analogieën je verbale intelligentie meten, word je hier ook beter in als je andere verbale testen oefent.
Cijferreeksen
Cijferreeksen
In een assessment zitten bijna altijd ook numerieke testen zoals Cijferreeksen, ook als de functie waarop je solliciteert weinig met getallen te maken heeft. Dit komt omdat je toekomstige werkgever inzicht wil krijgen in alle onderdelen van jouw intelligentie (abstract, verbaal en numeriek).
Bij Cijferreeksen gaat het om het herkennen van relaties tussen cijfers. Bij deze testen is het belangrijk dat je eenvoudig rekenen gewoon uit je hoofd kunt doen. Het gaat daarbij om optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen. Het is zonde om hier veel tijd aan te verspillen want die wil je gebruiken om de relaties tussen de cijfers te vinden.
In zo’n relatie (of reeks) is een trend te zien die jou informatie geeft over het antwoord.
Cijferreeksen variaties
Het lastige aan cijferreeksen is dat er een aantal variaties zijn:
- optellen en aftrekken;
- vermenigvuldigen en delen;
- breuken, percentages, decimalen en machten;
- getallen overslaan;
- toenemende of afnemende veranderingen;
- reeks van berekeningen.
Daarnaast moet je de cijferreeksen vaak snel en zonder rekenmachine kunnen maken, daar hebben veel kandidaten moeite mee. Geen zorgen, cijferreeksen kun je namelijk goed oefenen. Hieronder illustreren we enkele voorbeelden van cijferreeksen, zodat je een goed beeld krijg van de cijfferreeksen ter voorbereiding op jouw assessment.
Cijferreeksen voorbeeld 1
2-4-6-8-10-?
Bij deze eenvoudige cijferreeks wordt telkens 2 opgeteld bij het vorige getal. In dit voorbeeld is het antwoord dus 12. Wanneer je deze cijferreeks in een grafiek zou zetten dan krijg je een rechte, stijgende lijn omdat telkens met hetzelfde getal wordt opgeteld. Wanneer je weet dat er sprake is van zo’n rechte, stijgende lijn, dan weet je bijvoorbeeld ook dat een cijfer dat lager is dan de laatste bekende uit de cijferreeks niet het correcte antwoord kan zijn.
Cijferreeksen voorbeeld 2
Een cijferreeks kan natuurlijk ook een andere richting hebben zoals bij het volgende voorbeeld:
144-134-124-114-104-94-?
Bij deze reeks krijg je het volgende getal door 10 af te trekken van het voorgaande getal. Het antwoord zou in dit geval 84 zijn (94 minus 10). Ook hier zie je weer een rechte lijn, maar nu eentje die daalt.
Bij rechte lijnen of reeksen gaat het altijd om optellen en aftrekken. Hierdoor zijn ze relatief makkelijk. Tenzij jouw hoofdrekenen natuurlijk ver onder de maat is.
Cijferreeksen voorbeeld 3
Er zijn ook ingewikkelder verbanden in de cijferreeksen verwerkt waarbij de stijging of daling niet gelijkmatig is maar juist exponentieel. Dit betekent dat getallen snel groter of juist kleiner worden. Vaak zijn zulke cijferreeksen al iets moeilijker omdat de rekensommen die je moet maken lastiger zijn.
Bekijk onderstaande cijferreeks om het exponentiële verband te begrijpen:
2-6-18-54-162-?
Het juiste antwoord is 486 want bij deze cijferreeks vermenigvuldig je steeds met 3. Je ziet in de grafiek duidelijk dat er een exponentiële stijging is. Vergeleken met rechte verbanden is de stijging of daling dan ook veel groter en daardoor wat lastiger te doorzien. Wanneer je een dalende, exponentiële trend ziet dan moet je delen i.p.v. vermenigvuldigen.
Cijferreeksen voorbeeld 4
Om het nog wat ingewikkelder te maken zijn er ook cijferreeksen waar de relaties tussen de cijfers elkaar afwisselen. Dus een recht en een exponentieel verband. Dan zijn er dus verschillende bewerkingen in één cijferreeks. Onderstaande cijferreeks is daar een voorbeeld van:
1-7-8-56-57-399-?
In dit geval heb je afwisselend een vermenigvuldiging en een optelling. De vermenigvuldiging is met 7 en dan wordt er 1 bij opgeteld. Deze twee bewerkingen herhalen zich. Het juiste antwoord is hier 400. Namelijk 399 plus 1. Bij deze cijferreeks merk je al dat het kennen van de tafels handig is want dat 7 x 8 = 56 moet je meteen weten.
De boogjesmethode
De verbanden die je ontdekt in de cijferreeksen kun je het beste met de boogjesmethode uitschrijven. Hierdoor maak je minder fouten en dwing je jezelf om volgens het verband te blijven rekenen. Wanneer je deze methode gebruikt dan twijfel je niet of je antwoord wel klopt. Je weet het gewoon.
Bij de cijferreeks hieronder zie je hoe de boogjesmethode werkt. Je ziet dat de cijferreeks omhoog loopt maar start met een 0. Hierdoor weet je zeker dat er geen vermenigvuldiging plaatsvindt bij de eerste stap, maar wat gebeurt er wel?
Je kunt beginnen met gewoon uitschrijven wat er gebeurt. Bijvoorbeeld dat er telkens 3 bij komen. Alleen bij de stap van 9 naar 15 gaat dat mis. Dus dit is niet wat er gebeurt. 3 x 2 = 6, maar ook dit helpt je niet verder. Bij sommige reeksen gaat de bewerking over meer dan één getal. Ook in dit geval gebeurt dat. 0 + 3 = 3. 3 + 3 = 6. Anders gezegd: het 3e getal is de som van twee voorgaande getallen. Het correcte antwoord = 24, want 9 + 15 = 24.
Ingewikkelde cijferreeksen oplossen met de boogjesmethode
Met de boogjemethode kun je cijferreeksen oplossen die je nooit zou oplossen als je niets opschrijft. Maak er dus een gewoonte van om een cijferreeks als een puzzel te zien waarbij je met ‘trial and error’ verschillende dingen probeert met de boogjesmethode. Hoe vaker je dit doet, des te sneller los je deze opgaven op.
Boogjesmethode voorbeeld 1
Bij onderstaande cijferreeks zal het wel even duren voor je ziet wat er gebeurt. Je ziet in elk geval al snel dat de reeks daalt. Dit gebeurt wel met aparte stappen. Je kunt eerst opschrijven wat er per stap gebeurt. Van 34 naar 21 betekent dat er 13 wordt afgetrokken. Van 21 naar 13 betekent dat er 8 wordt afgetrokken.
Wanneer je goed oplet dan zie je 13 en 8 ook terug in de cijferreeks. Wees alert op zulke hints want opeens kun je dan het verband gaan zien, zoals bij deze cijferreeks.
Boogjesmethode voorbeeld 2
Bij complexere cijferreeksen lopen er vaak twee verbanden door elkaar heen. Het is belangrijk dat je je hiervan bewust bent want vooral bij ‘onverklaarbare’ overgangen zijn er vaak twee onafhankelijke verbanden. Bij onderstaande cijferreeks is sprake van twee onafhankelijke verbanden.
<
Bij de blauwe cijferreeks wordt er telkens 2 bij opgeteld. Dat is een eenvoudig verband, maar als je niet ziet dat er twee cijferreeksen zijn dan zul je dit niet snel door hebben. De zwarte cijferreeks is telkens een vermenigvuldiging met 3. Het goede antwoord is dus 81 (3 x 27). Als je de cijferreeks nog verder laat doorlopen dan komt na 81 natuurlijk 11 + 2.
Actief oefenen
Websites waar je tafels of andere makkelijke rekensommen kunt oefenen zijn heel handig om beter te worden in cijferreeksen. Hoe minder tijd je kwijt bent met rekenen, des te meer tijd heb je voor het ontdekken van de verbanden in de cijferreeks. Bovendien krijg je door te oefenen meer zelfvertrouwen doordat cijfers niet meer zo ‘bedreigend’ voor je zijn.
Wat je ook helpt is zélf cijferreeksen ontwerpen. Het leuke is dat je zelf kunt controleren of je een goede cijferreeks hebt bedacht want je kunt de reeks gewoon blijven verlengen.
Tips voor het oplossen van Cijferreeksen:
- Ga door naar een volgende opgave als je er niet uitkomt. Wanneer je te lang bij één opgave stil blijft staan dan verlies je tijd aan een opgave die je wel snel kunt oplossen.
- Gebruik de boogjesmethode om verbanden te herkennen.
- Maak aantekeningen bij cijferreeksen die je niet meteen begrijpt en beschrijf in je hoofd wat je doet. Door het onder woorden te brengen dwing je jezelf tot een constructieve aanpak. Dat bereik je niet door naar een opgave te blijven staren.
- Wanneer je de boogjesmethode gebruikt, schrijf dan ook op welke berekeningen je maakt, niet alleen de getallen. Anders vergeet je namelijk hoe een cijferreeks begon.
- Probeer het verband van de cijferreeks te doorzien (stijgend/dalend, recht/exponentieel/wisselend).
- Let op wanneer er grote en kleine stappen door elkaar lopen. Zijn er dan misschien twee verbanden?
- Achteraan de cijferreeks beginnen kan zinvol zijn omdat de grootte van de getallen laat zien welke bewerking er uitgevoerd wordt.
- Streep slim antwoorden weg. Cijferreeksen zijn meerkeuzevragen dus bepaalde antwoorden kun je wegstrepen als je het verband al weet. Hierdoor vergroot je jouw gokkans.
Oefening baart kunst!
Het is erg belangrijk om te oefenen voor een capaciteitentest.
Omdat cijferreeksen je numerieke intelligentie meten, word je hier ook beter in als je andere numerieke testen oefent.
Figuren (overeenkomsten)
Figuren
Met Figuren test je hoe goed je hoofd- en bijzaken kunt scheiden. Het zijn abstracte testen die bijna altijd deel uitmaken van je assessment. Het voordeel van zulke abstracte testen is dat taalachterstanden niet uitmaken. Figuren bestaan eigenlijk uit een serie figuren. Het aantal figuren kan per opgave verschillen.
Bij de volgende voorbeelden bestaat de serie uit 10 figuren. De eerste 4 figuren zijn de opgave. Ze hebben maar één gemeenschappelijk kenmerk. Jij moet uitzoeken welke 2 van de onderste 6 figuren (de antwoorden) passen bij de bovenste 4 figuren. Dat ze passen betekent dat ze ook dat ene kenmerk gemeenschappelijk hebben.
Drie voorbeelden
In het voorbeeldplaatje hieronder zie je dat de bovenste 4 figuren allemaal vierkant zijn. Van de onderste 6 figuren zijn alleen (a) en (f) ook vierkant. Dat is dus het gemeenschappelijke kenmerk. De oplossing zit hier dus in de vorm van de figuren.
Probeer ook de voorbeelden 2 en 3 te maken. Kijk eerst naar de bovenste 4 figuren. Ga na wat ze gemeenschappelijk hebben. Probeer nu de TWEE andere figuren te vinden uit de onderste 6 die dat ook hebben.
Uitleg voorbeeld 2
De bovenste 4 figuren zijn allemaal op dezelfde manier gearceerd. Dit is ook zo bij (b) en (e). De andere figuren zijn donkerder dan de bovenste 4 figuren dus die passen er niet bij.
Uitleg voorbeeld 3
De bovenste 4 figuren bestaan allemaal uit een ronde/ovale vorm waarbij een rechte lijn de cirkel/het ovaal schampt. De lijn snijdt de cirkel/het ovaal niet. Bij (c) en (f) is dat ook zo. Dat zijn dus ook de goede antwoorden.
Voorbeeld 4
Als je zoekt naar overeenkomsten dan zie je bij onderstaande opgave het volgende in de bovenste 4 vakjes:
1. Een vijfpuntige ster, qua vorm en kleur hetzelfde.
2. Een vijfpuntige ster, qua grootte verschillend.
3. Een vijfpuntige ster, op verschillende locaties.
4. Elke ster heeft twee lijnen in het vakje staan.
5. Elke ster heeft twee even lange lijnen in het vakje staan.
6. Elke ster heeft lijnen die evenwijdig aan elkaar zijn (ze kruisen nooit).
7. De twee lijnen raken of kruisen de ster altijd.
Deze conclusies leiden je naar de twee goede antwoorden. Als je de regels goed in je hoofd hebt weet je ook waarom de andere opties niet juist zijn.
- Antwoord A is niet goed, omdat het niet voldoet aan overeenkomst 5 en 7.
- Antwoord B is niet goed omdat het niet voldoet aan overeenkomst 7.
- Antwoord C is niet goed omdat het niet voldoet aan overeenkomst 7.
- Antwoord D is niet goed omdat het niet voldoet aan overeenkomst 5.
E en F zijn daarom de goede antwoorden. Deze test zou ook met heel veel andere varianten gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld door met de vorm van de ster te variëren.
Tips voor het oplossen van Figuren
Zoals je in de voorbeelden kunt zien zijn er heel veel kenmerken die de figuren gemeenschappelijk kunnen hebben. Met een beetje creativiteit zijn er veel gemeenschappelijkheden voor figuren te bedenken. Een goede oefening is dan ook om zelf een figurenopgave te bedenken.
Hieronder staan kenmerken van figuren waar je naar op zoek kunt gaan. Zo kun je snel de juiste antwoorden vinden. Bekijk ze goed, zo weet je sneller naar welke overeenkomsten tussen figuren je kunt zoeken.
Kenmerken van figuren:
- Vormen
- Onderlinge verhouding: lopen lijnen parallel aan elkaar of kruisen ze elkaar juist?
- Aantal figuren/lijnen/elementen.
- Dominantie: sommige figuren maken een ander figuur onzichtbaar.
- Gesloten en open figuren. Kijk bij open figuren waar de opening zit
- Kleuren en arcering: is het echt gelijk aan elkaar of lijkt dat maar zo?
- Even en oneven, bijvoorbeeld de punten van een ster.
- Lengte van figuren.
- Plaats in het vakje: allemaal in het midden of juist rechtsboven of nog ergens anders?
- Hoeken van figuren: hebben ze juist wel of juist niet een rechte hoek (90 graden)?
- Sommige ingewikkelde figuren worden alleen maar een aantal graden gedraaid, maar blijven verder precies hetzelfde. Kijk goed naar unieke kenmerken van complexe figuren.
- Doorgetrokken of onderbroken lijnen.
- Afmetingen: grote of kleine figuren.
- Rechte, scherpe of stompe hoeken.
- Wel of geen rondingen in de figuren.
Een belangrijke fout die je bij deze test kunt maken is het zoeken naar een bepaalde beweging of volgorde. Bij een cijferreeks gaat het wel om die volgorde, maar bij Figuren gaat het om een overeenkomst. Uitdaging is om door de bomen het bos te blijven zien. Door bekend te raken met bovenstaande mogelijkheden voor overeenkomst ben je minder gevoelig voor ruis en misleidende figuren die nietszeggend zijn.
Woordrelaties
Woordrelaties
Probeer twee woorden te vinden die of ongeveer hetzelfde betekenen, of juist een tegengestelde betekenis hebben.
Een voorbeeld:
Vergelijkbaar met deze test zijn tests als "Verbaal redeneren", Synoniemen", "Antoniemen", "Woordenschat" of "Taalbeheersing".
Woordenschat
Woordenschat
Het testen van je woordenschat is vaak een onderdeel waarmee je verbale intelligentie wordt gemeten. Vragen waarmee je dient te beoordelen wat de betekenis van een woord is, maken regelmatig deel uit van een IQ test.
In deze training moet je de juiste definitie bij een gegeven woord zoeken. Een voorbeeld:
Het antwoord is: verschillend.
Vergelijkbaar met deze test zijn tests als "Verbale vaardigheid" en "Synoniemen".
Rekenen
Rekenen
Met Rekenen test je je rekenvaardigheid. Je mag hierbij niet je rekenmachine gebruiken. Dat betekent dus hoofdrekenen. Om te zorgen dat je snel door dit soort sommetjes heenkomt, is het heel handig om ze te oefenen. Zo raak je bekend met het soort sommen dat je tegen kunt komen en ontwikkel je een strategie voor het snel en goed oplossen ervan. Vaak mag je bij het rekenen wel papier en pen gebruiken. Doe dat ook want het maakt het oplossen van de sommen veel makkelijker.
Voorbeelden
Om je bekend te maken met het soort sommen wat je tegen kunt komen bij het rekenen, laten we hieronder een paar voorbeelden zien. Probeer de sommen eerst zelf op te lossen, voordat je naar het antwoord en de uitleg eronder kijkt.
Welk antwoord moet op de puntjes staan? -25+-25=… 50 25 0 -25 -50
Het goede antwoord bij deze som is -50. Bij een optelling met een + en vervolgens een negatief getal valt de + eigenlijk weg. Wat er dus eigenlijk staat is -25 – 25. Dit is -50.
Geef het antwoord voor X=7 Y=5X+7 34 36 38 40 42
Het goede antwoord bij deze som is 42. Er wordt bij deze opgave gevraagd om X te vervangen door het nummer 7. Wanneer we dat doen wordt de opgave 5×7+7=Y. Dit is 35+7=42.
Door welk getal is de uitkomst van de optelling niet te delen? 55+7+10=… 2 4 6 8 10
Het goede antwoord bij deze som is 10. Er wordt hier niet gevraagd om het getal van de uitkomst, maar door welk getal de uitkomst niet te delen is. Hoe reken je dit uit? Eerst moet je de uitkomst berekenen. Dit is 72. Als je dit door 2, 4, 6 of 8 deelt kom je op hele getallen uit. Maar 72 gedeeld door 10 is 7.2 uit. Dit is geen heel getal en bij dit soort sommen betekent het dat de uitkomst niet te delen is door het gebruikte getal, in dit geval 10.
Tips voor het oplossen van rekenopgaven
Werk stap voor stap naar een antwoord toe
Ondanks dat hoofdrekenopgaven vaak redelijk eenvoudig zijn, heb je wel vaak meer dan 1 stap nodig om de oplossing te vinden. Schrijf deze stappen op, als je er een kladbriefje bij mag hebben, en probeer niet in één keer het antwoord te vinden. In één keer het antwoord willen vinden kost vaak meer tijd dan de opgave in simpele stappen in te delen. Een voorbeeld: 12×45 is redelijk lastig om in één keer op te lossen, maar 10×45 en 2×45 uitrekenen en dit daarna op te tellen gaat een stuk makkelijker en sneller.
Gebruik de methode die werkt voor jou
Werk jij bijvoorbeeld goed om te cijferen (de som onder elkaar opschrijven en dan optellen)? Of werkt het voor jou beter om elke tussenstap naast elkaar op te schrijven? Kies wat werkt voor jou. Je wordt niet beoordeeld op de methode die je gebruikt om de sommen op te lossen, maar op de antwoorden die jij met jouw methode berekent.
Ken de rekenregels
In sommen met verschillende tekens (plus, min, gedeeld door, keer, etc.) maak je fouten als je niet weet welk in welke volgorde je de som moet oplossen. De goede volgorde is: haakjes, machten, vermenigvuldigen, delen, wortels, optellen, aftrekken. Een goed ezelsbruggetje om dit te onthouden is: Hé, Meneer van Dalen wacht op antwoord!
Oefening baart kunst!
Het is erg belangrijk om te oefenen voor een capaciteitentest.
Als je oefent kan je score hoger worden. Jouw jouw kans op het krijgen van die felbegeerde baan wordt daarmee ook groter.
Oefen zoveel als je kunt. Dan kun je je opgaven sneller en efficiënter oplossen en krijg je een hogere score.
Omdat rekenen je numerieke intelligentie meet, word je hier ook beter in als je andere numerieke testen oefent.
Nauwkeurigheid
Nauwkeurigheid
In deze test moet je 4 figuren vergelijken, en het figuur identificeren dat niet zoals de andere 3 figuren is.
Controleren
Controleren
In deze test moet je twee reeksen vergelijken bestaand uit letters en/of cijfers, en bepalen of de reeksen gelijk of verschillend zijn.
Een voorbeeld:
In bovenstaand voorbeeld is het juiste antwoord "Niet gelijk". Het antwoord wordt als volgt weergegeven:
Vergelijkbaar met deze test zijn tests als "Kontroleren", Accuraat werken", "Vergelijken" en "Nauwkeurig werken".
Voorbeeldvragen: Componenten
Componenten
Bij dit type tests moet je op basis van losse figuren bepalen welk samengesteld figuur hiervan kan worden gemaakt.
Vergelijkbaar met deze test zijn tests als "Samengestelde figuren".
Kies je eigen testmodus
Alle NOA voorbereidingstoetsen hebben vier testmodi waaruit je kunt kiezen. De testmodi zijn:
- Zonder tijd, om op je gemak het testformat te leren kennen.
- Met tijd, om te oefenen onder tijdsdruk per test.
- Met tijd per vraag, om te oefenen onder tijdsdruk per vraag.
- Met uitleg per vraag, om direct het juiste antwoord en bijbehorende uitleg te zien.
Zo kun je op je eigen tempo oefenen, en de manier van testen kiezen die voor jou het beste werkt.
Start direct met oefenen
Voorbereiden voor een NOA assessment?
Oefen de tests die je op je assessment bij NOA kunt tegenkomen. Ontwikkeld door de professionals van 123test in samenwerking met assessmentspecialisten.
NOA voorbereidingspakket
- 140+ tests
- 2200+ vragen
- 90 dagen geldig
- Niet goed geld terug garantie
NOA Persoonlijkheidstest
De persoonlijkheidstest die standaard wordt gebruikt door NOA is een Big Five persoonlijkheidstest. Wil je weten hoe zo'n test en uitslag eruit ziet? Ben je benieuwd naar wat voor soort vragen je dan krijgt? Doe dan de Kerntyperingtest van 123test, ook deze is volledig gebaseerd op de Big Five persoonlijkheidstheorie.